Ik heb het al eerder vermeld: niet alleen luister ik veel naar muziek en ga ik vaak naar concerten, maar net zo lief lees ik ook over muziek en dan met name dirigenten. Dit leidde al tot recensies van twee 'oude gebakjes': 'The Maestro Myth' van Norman Lebrecht en 'Dirigenten. En nog eens dirigenten' van Roland de Beer. Recent is echter 'Music as alchemy. Journeys with Great Conductors and their Orchestras' van Tom Service verschenen. In dit boek volgt Service, bekend als klassieke muziekrecensent van The Guardian en presentator BBC Radio 3, een aantal dirigenten en hun orkesten in repetitie en een serie concerten van hetzelfde programma. En de ondertitel van het boek is geen overdrijving, want Service volgt daadwerkelijk de muzikale grootheden en hun orkesten: Valery Gergiev en de London Symphony Orchestra en het World Orchestra for Peace, onze eigen Mariss Jansons en het Koninklijk Concertgebouworkest, Jonathan Nott en de Bamberger Symfoniker, Sir Simon Rattle en de Berliner Philharmoniker, Ivan Fischer en het Budapest Festival Orchestra en Claudio Abbado en het Lucerne Festival Orchestra.
Wat opvallend is, en ook al opgemerkt door Gramophone die het boek in het oktober-nummer recenseert, is dat Service een onderwerp dat je moet zien en horen overtuigend weet op te schrijven. Daarnaast is het vooral wat dit boek bijzonder maakt zijn queeste om de aard van het dirigeren te begrijpen om uiteindelijk te concluderen dat op deze vraag geen antwoord is c.q. heel veel verschillende antwoorden bestaan. Want dat maakt dit boek duidelijk: deze dirigenten hebben allemaal hun eigen aanpak die fors van elkaar kan verschillen en daarom niet leidt tot een duidelijk recept voor een succesvolle dirigent. Een aanpak die zich overigens verder strekt dan het aangeven van het tempo. Het gaat ook om leiderschap, aanbrengen van cohesie in een diverse groep etc. Zo lezen we over de strijd tussen Simon Rattle en de Berliner Philharmoniker om Sibelius op de lessenaar te krijgen (het orkest ziet het niet zo zitten en vindt vooral zichzelf belangrijker dan de dirigent), maar tegelijkertijd ook Ivan Fischer die als een goedmoedige dictator regeert over zijn zelf samengestelde Budapest Festival Orchestra waar niemand een vast contract heeft en elke twee jaar moet bewijzen nog onderdeel van het orkest te kunnen zijn. Ook Claudio Abbado (ex-Berliner Philharmoniker als opvolger van de grote Karajan) heeft zijn eigen orkest dat hij voor de zomer samenstelt en laat optreden in Luzern: het Lucerne Festival Orchestra. Daarnaast is Abbado overigens ook de grondlegger van het European Union Youth Orchestra, Chamber Orchestra of Europe, het Mahler Chamber Orchestra (opvolger van de Gustav Mahler Youth Orchestra) en het Orchestra Mozart waarmee hij recent tal van prijswinnende Mozart-opnames heeft gemaakt. Abbado is overigens zeer zwijgzaam, je moet het van zijn fysieke aanwijzingen hebben. Het is ook niet voor niets dat in dit boek, opgebouwd uit een hoofdstuk per dirigent met tussendoor een interview met de dirigent en orkestleden, Abbado amper aan het woord komt. Het zit niet in het karakter van dit stille type.
Tussen deze twee uitersten figureert een voor de meeste mensen onbekende Jonathan Nott die prachtige dingen doet in het slaperige Duitse stadje Bamberg dat kan bogen op een toporkest. Door zijn voorliefde voor moderne muziek slaat hij de brug naar het klassieke (Oostenrijks-Duitse) Romantische repertoire en vernieuwt hij en passant de Bambergers. Iets wat gretig aftrek vindt in Bamberg waar 10% (!) van de inwoners een abonnement heeft op de Bamberger. Ten slotte nog de topmaestro's van hun generatie: Gergiev en Jansons. Gergiev is de meest explosieve dirigent van het stel. Misschien niet zo zeer van karakter maar wel in output. Mede door zijn jachtige leven is het 'hit or miss' maar 'never a dull moment'. Ik ondervond dit zelf eerder dit jaar toen ik een concert van hem bijwoonde met het orkest van het Mariisnky Theater in Sint Petersburg (voor recensie zie hier). En ten slotte is daar mijn, na Bernard Haitink, grote favoriet Mariss Jansons. Een dirigent die door zijn orkesten op handen wordt gedragen, aardig wordt gevonden, maar toch precies voor elkaar krijg wat hij wil. Daarbij streeft Jansons altijd naar een 'kosmische' uitvoering. Bij Jansons is geen uitvoering volstrekt gelijk. Hij houdt de spanning er in en kan er soms voor kiezen om in het concert een net iets andere variant te kiezen. Dat houdt de orkestleden scherp en vermijdt de routine. Opvallende is, en dat zegt ook iets over de voorbereiding van dit boek, dat Service niet alleen de repetities volgt maar ook de serie van uitvoeringen van het gerepeteerde programma (meestal drie concerten) en feilloos kan aangeven waarom de ene uitvoering goed was en de ander fantastisch, soms kosmisch. Dan blijkt toch maar weer dat muziek maken iets magisch kan zijn wanneer alle elementen kloppen: muziekstuk, orkest, dirigent, zaal en publiek.
Reacties
Een reactie posten