'I had to get the monkey off my back' aldus de 38e President van de Verenigde Staten, Gerald R. Ford, als zijn verklaring voor het pardonneren van zijn voorganger Richard M. Nixon. Hoewel het toen zeer omstreden besluit zijn kans op een eigen verkozen mandaat als president heeft geminimaliseerd, wordt het besluit in hindsight gezien als het enige goede besluit dat niet de man, maar wel de functie van president, heeft gered en een streep zette onder de Watergate-affaire die Nixon, als enige van alle presidenten, voortijdig deed aftreden. Bij het bekendmaken van het pardon zei Ford daarom ook meer dan terecht 'our long national nightmare is over'. Tegelijkertijd werd daarmee ook de schaduw die over zijn eigen presidentschap hing voor een deel teniet gedaan zodat hij, in plaats van op Nixon, de focus kon leggen op hetgeen hij als president voor het land wilde bereiken.
Dit overbekende deel van de geschiedenis van het Amerikaanse presidentschap toont onomwonden aan hoe een president last kan hebben van de (politieke) erfenis van zijn voorganger. Tegelijkertijd beschikken allen die de President van de Verenigde Staten zijn voorgegaan een schat aan ervaring mee en zijn zij de enigen die weten hoe het is om president te zijn. Juist deze, over het algemeen positieve, relatie tussen zittende presidenten en hun voorgangers is het onderwerp van misschien wel het beste non-fictie boek dat ik dit jaar las: The President's Club. Inside the world's most exclusive fraternity' van Nancy Gibbs en Michael Duffy.
Gibbs en Duffy zijn allebei editors voor Time en hebben eerder samen een boek geschreven over de Amerikanse evangelist en vriend van presidenten Billy Graham: The Preacher and the Presidents: Billy Graham in the White House. Het centrale idee van Gibbs en Duffy is ontzettend goed uitgewerkt en beslaat de relatie tussen de zittende president en zijn voorgangers in periode na de Tweede Wereldoorlog. Via dit uitgangspunt komt het presidentschap van achtereenvolgens Truman, Eisenhower, Kennedy, Johnson, Nixon, Ford, Carter, Bush Sr., Clinton, Bush Jr. en Obama aan bod. Natuurlijk bestond The President's club ook al voor Harry Truman, maar Gibbs en Duffy hebben er goed aan gedaan om zich te beperken tot de tweede helft van de 20e eeuw aangezien in deze periode The President's club transformeerde van idee naar instituut alleen al vanwege het feit dat de presidenten in de moderne tijd langer leven en veel zichtbaarder zijn dan hun voorgangers. De opmars van de presidential libraries is daar overigens ook een uiting van. De auteurs plaatsen de formele start van The President's club overigens bij de inauguratie van Dwight D. Eisenhower op 20 januari 1953 waarbij voormalig president Hoover aan Truman suggereert: 'I think we ought to organize a former presidents club' waarop Truman aldus reageert: 'Fine. You be the President of the club. And I will be the Secretary.'
Via gesprekken met de nog levende presidenten en uitgebreid literatuuronderzoek hebben Gibbs en Duffy een must read geschreven voor allen die ook maar enigszins geïnteresseerd zijn in de Amerikaanse politiek. Het gaat te ver om hier de schat aan verhalen en anekdotes, moeiteloos ondergebracht in de narrative van The President's club, te beschrijven, maar wie eenmaal begint, zal het lastig vinden om het boek weg te leggen. Het boek maakt duidelijk dat in tijden van crisis het voor zittende presidenten meer dan de moeite waard is om voorgangers te raadplegen voor advies, maar soms ook het vragen om missies uit te voeren. Voordeel voor de geraadpleegde oud-presidenten is dat het een kans is, indien nodig, op rehabilitatie, maar in alle gevallen leidt het tot de felbegeerde titel van elder statesman.
Opvallende bij deze verhalen is dat het leidt tot onverwachte vriendschappen, dwars door partijlijnen heen. Zo worden Truman en Hoover de beste vrienden terwijl Hoover, de president die de economische neergang van de V.S. te verduren kreeg en het pad effende voor de Democratische dominantie van Franklin D. Roosevelt, het ideale vijandbeeld voor Democraten was. In de moeilijke dagen na het einde van de Tweede Wereldoorlog riep Truman de hulp van Hoover in om het hongerende Europa te helpen. Een initiatief dat veel deed voor Hoover om zijn uitermate slechte reputatie enigszins te herstellen en hem te transformeren tot elder statesman. Met als bonus het wederom noemen van Boulder Dam als Hoover Dam, in 1947 unaniem zo besloten door het Amerikaanse Congres.
Eenzelfde soort vriendschap is ontstaan tussen Bill Clinton en de man die hij versloeg en daarmee een tweede termijn in het Witte Huis onthield: George H.W. Bush. Nu was de verhouding tussen beide presidenten al redelijk snel op orde aangezien de oudere Bush, als een ware patriciër, weinig rancune kent, maar een echte vriendschap werd gestart door zijn zoon George W. Bush. Na de tsunami in Azië in 2004 vroeg Bush '43' aan Bush '41' en Clinton om fondsen te werven. Dit zou een groot succes worden en navolging krijgen bij de ramp rond de orkaan Katrina. Bij de aardbeving in Haïti zouden wederom een Bush en een Clinton hulp komen bieden, maar dit keer Bush '43' en Clinton. Bush '41' vond zich inmiddels te oud en Obama verzocht daarom Clinton om met een nieuwe generatie van de Bush-clan de ravage in Haïti tegen te gaan. De banden tussen Clinton en de familie-Bush zijn inmiddels zo vergevorderd dat Clinton de hoogste accolade heeft ontvangen die een Bush kan geven: een bijnaam. Zo staat Clinton in de Bush-clan dus bekend als the brother from another mother.
De samenwerking tussen Clinton en beide Bushes is niet uniek, een dergelijke samenwerking en vriendschap is ook ontstaan tussen voormalige aartsrivalen Carter en Ford. Deze vriendschap is zo hecht geworden dat beide mannen afspraken dat ze, in het geval van het overlijden van een van hen, zouden spreken op elkaar's begrafenis. Carter zou uiteindelijk spreken bij de begrafenis van Ford. Echter is het niet allemaal pais en vree tussen de presidenten. Truman en Eisenhower konden elkaar niet uitstaan, terwijl Johnson en Nixon wel bewondering voor elkaar hadden, maar ook al te goed wisten van elkaar's donkere geheimen en daarmee elkaar in een wurggreep hielden. Reagan was na zijn afscheid als president al te oud (en uiteindelijk te dementerend) om nog echt een rol te spelen, maar dat weerhield zijn opvolgers niet hem, of dan toch vooral zijn geest, continu aan te roepen om steun te vergaren.
Opvallende bij het boek is overigens de grote aandacht die wordt gegeven aan Nixon. Nu is dit ook niet zo vreemd want hetgeen hij in zijn presidentschap heeft bereikt, zowel in het binnenlandse, maar vooral het buitenlandse beleid, staat in schril contrast met de Watergate-affaire en zijn aftreden. Nixon is en blijft misschien wel de meest fascinerende president. Na zijn gedwongen aftreden is Nixon een queeste begonnen om zichzelf te rehabiliteren. En bij zijn dood in 1994 kon toch wel vastgesteld worden dat hij (deels) gerehabiliteerd was als elder statesmen. Bill Clinton maakte graag gebruik van de kennis van Nixon en vergeleek het verlies van Nixon als het verlies van een moeder. Ook bekende Clinton jaarlijks de laatste brief van Nixon aan hem te herlezen. Deze brief over Rusland is voor hem de culminatie van de kennis en het inzicht van Nixon in de buitenlandse politiek. De andere brief die Clinton jaarlijks leest is de brief van George H.W. Bush die traditiegetrouw wordt geschreven aan de opvolger te lezen op de eerste dag als president. Een brief(je) dat stelt 'You will be our President when you read this note... I am rooting hard for you'. Een uitspraak die veel zegt over zijn presidentschap en vooral de man die het schreef. Het is ook mijn vaste overtuiging dat het presidentschap van George H.W. Bush, die inmiddels al een goede reputatie geniet en helaas op het moment van schrijven in zorgwekkende toestand in het ziekenhuis ligt, een grote herwaardering zal ondergaan en worden gezien als een van de meest waardige presidenten van de afgelopen eeuw.
De auteurs hebben een prachtig werk afgeleverd waarbij men in vrijwel alle gevallen een terechte distantie tot de presidenten in acht hebben genomen. Bij Truman en Hoover c.s. is dat ook niet zo moeilijk: de vervlogen tijd zorgt voor historische distantie. Des te knapper is dat ze deze distantie ook in praktijk brengen bij de recente oud-presidenten. Hoe ze schrijven over George W. Bush, maar ook over Clinton en Obama strekt tot voorbeeld. Uiteindelijk moet de geschiedenis oordelen over deze presidenten en is een oordeel nu te vroeg. Juist daarom verbaast het nogal dat de schrijvers een wat ongezonde fixatie lijken te hebben op het falen van Nixon. Nu is hij een omstreden president, maar dit boek gaat juist niet over het presidentschap op zich, maar de relatie tussen president en oud-presidenten. Het boek is wat Nixon betreft te eendimensionaal negatief. Bij Carter lijkt overigens het tegenovergestelde aan de hand. Er worden twee episodes omschreven van Carter op missie voor Clinton in Noord-Korea en Haïti waarbij Carter zijn boekje echt veel te ver te buiten gaan, maar hoewel de auteurs dit noteren, wordt het toch wat vergoelijkt. Wanneer dit wordt vergeleken met de passages over Nixon dan is de balans toch echt zoek. Voor die lezers die geïnteresseerd zijn in Nixon is Richard M. Nixon. A Life in Full van de eveneens in ongenade gevallen voormalig krantenmagnaat Conrad Black een grote aanrader. Overigens valt het ook op dat de schrijvers nogal vaak met Billy Graham op de proppen komen. Gezien hun verleden met hem begrijpelijk, maar soms wat ergerlijk.
Dit zijn echter een beperkt aantal caveats bij een verder meer dan uitstekend boek. Zelden heb ik een non-fictie boek over welk onderwerp dan ook, maar zeker over de Amerikaanse politiek met zoveel plezier gelezen. Een onvoorwaardelijke aanrader voor een ieder die ook maar een beetje is geïnteresseerd in (Amerikaanse) politiek. Een boek dat duidelijk maakt dat functie boven de persoon gaat of in de woorden van Dwight D. Eisenhower: 'The country is far more important than any of us'.
Reacties
Een reactie posten